NEDERLANDS
Prétérit & Passé Comp.
Exercice 1a
Entre ta réponse, puis clique sur ENTER ou équivalent!
Complète au temps demandé :
-
Wat i je zaterdag i (doen / P.C.) ?
- •
Ik i met mijn vrienden naar het stadscentrum i (gaan / P.C.).
-
Wat i je i (kopen / P.C.) ?
- •
Wel, ik i nieuwe kleren en schoenen nodig (hebben / PRÉT.).
-
i je voeten zo i (groeien / P.C.) ?
- •
Nee, hoor. Mijn schoenen waren i (verslijten/ P.Passé).
-
Waarom i je geen leren laarzen i (kopen / P.C.) ?
- •
Wel, ik i geen geld genoeg. Leren laarzen zijn niet goedkoop (hebben / PRÉT.). Ik moet nog geld hebben voor kerstcadeaus.