Els is kleiner dan Lea. - Vader is groter dan moeder. - Connie is dikker dan haar broer. - Mijn oom is liever dan zijn buurman.
ver ➸ verder; duur ➸ duurder
blijde ➸ blijder
De groenten waren meer gezouten dan de aardappelen.
Ze was meer enthousiast dan haar man.
Ze hadden meer schooldagen dan nu.
Jullie zijn meer welkom dan die mensen.
meer vermoeid
Hier is de zee meer groen dan blauw.
Ici, la mer est plus verte que bleue.
(Il s'agit de la même mer à des endroits différents.)
Hij is ouder dan IK. - Il est plus âgé que MOI.
Ik eet minder dan JIJ. - Je mange moins que TOI.
Ik speel beter dan HIJ. - Je joue mieux que LUI.
Haar broer is jonger dan ZIJ. - Son frère est plus jeune qu'ELLE.
Ze wonen verder dan WIJ. - Ils/Elles habitent plus loin que NOUS.
We hebben meer vrienden dan ZIJ - Nous avons plus d'amis qu'EUX/ELLES.
Ik heb gemakkelijker oegeningen gekregen.
J'ai reçu des exercices plus faciles.
Die oefening is te moeilijk; hier is een gemakkelijkere.
Cet exercice est trop difficile; voici un plus facile.
Ik heb geen ander boek dan dit.
Je n'ai pas d'autre livre que celui-ci.
Die wagen is veel duurder.
Cette voiture-là est beaucoup plus chère.