Ik ga naar de stad. - Ik doe boodschappen.
👉 Ik ga naar de stad …
om boodschappen te doen.
Ik neem de boormachine mee …
.
Ik maak de handgreep vast …
.
Hij trekt de stekker uit het stopcontact …
.
Hij gaat naar de werkplaats .
Ik regel de schakelaar …
.
Hij doet het licht aan …
.
Hij doet de motorkap open …
.
Ik ga naar de bank …
.
Hij rijdt naar het benzinestation …
.
Ik heb een pen nodig …
.